300 jaar geleden leefde een grote groep mensen in de moerassen van het Ravenbos. In het jaar 1699 werd deze bende verjaagd uit Holland en trokken, volgens Lucretia (die in 1723 in Breda gevangen werd), via Gelderland het Ravenbos in.
Ca 250 mannen en vrouwen, verstoten door de maatschappij, hielden zich verscholen in het onherbergzame gebied op de Zandschel; in een kampement. Zijzelf noemden dat: “de Cajol”. Dit onherbergzame gebied vol leien, bos, moer en moerassen bood hen bescherming tegen Drossaard, Schouten en Schepenen. Het was precies op de grens van destijds Holland en Staats-Brabant, maar ook de Meierij en de Baronie. Nu was dat natuurlijk geen toeval. De gewesten werkten absoluut niet samen en ook vervolging en arrestaties waren niet toegestaan op ander grondgebied. Daar maakte de bende uiteraard dankbaar misbruik van. Wanneer het te heet onder hun voeten werd, gingen ze de sloot (lees: grens) over en waren weer vrij man en vrouw. Vrij om daar verder te roven en plunderen om te kunnen overleven.
Later kwamen zij bekend te staan als Bende van de Witte Veer, dat terwijl die witte veer nooit gevonden is…
De bende was gestoeld op militaire leest en aan de macht waren oa Luitenant, Kapitein en hoofdman Swarte Johannes. De bende van De Witte Veer bestond uit afvalligen die niet mochten werken, niet mochten bedelen en die uitgekotst werden door de samenleving. Een aantal van de bendeleden kwam uit het Oosten, ooit werden zij zelfs voor de wijzen aangezien en omarmd door de elite omdat ze een nieuwe vorm van vermaak meebrachten. Daarbij sloten allerlei andere verstotenen zich aan. Bijvoorbeeld vrouwen die wilde scheiden van hun man, of als ze hun huis om welke reden dan ook kwijtraakten. Landloperij was streng verboden, net als vagebonderij en hoererij.
In een groep was het immers gemakkelijker overleven dan solitair. Bedenk dat er nog geen stenen huizen waren, geen verwarming en gezond voedsel & drinken was schaars.
Niet alleen mannen, maar ook een groot aantal vrouwen zat in de bende. Voor hen was een heel speciale rol weggelegd. Daarnaast werden er diverse kinderen geboren die letterlijk ‘voor galg en rad’ opgroeide. Deze heidenen en vagebonden werden alleen beschreven als ze gedoopt werden of voor hun misdaden werden gepakt. Het geboorteregister bestond immers nog niet.
Zo rond de 18e eeuw waren er vele bendes actief; roversbende De Bokkenrijders is redelijk bekend en ‘huist’ nog in de Efteling. Deze zusterbende had de kunstjes afgekeken en gingen na uitroeiing van Bende van de Witte Veer verder met de strooptochten. Zij kwamen dus iets later in beeld en dan vooral in de regio Eindhoven.
Als ze dan gepakt werden voor hun misdaden, dan was de straf niet mis!
Drossaard Otto Juijn van heerlijckheid Venloone bleek bij toeval Swarte Johannes gevangen te hebben genomen bij het stelen van een schaap. De pijnput en strengelijke geselingen op de folterbanken hielp hem zijn vele daden op te biechten, al deed hij dat in flarden en door vooral veel kwats uit te kramen. Zo rond 1727 werden de meeste hoofdmannen en vele handlangers uitgeroeid en de rest van de bende vluchtte naar Friesland waar ze in rook zijn opgegaan.
De bende is dan wel in rook opgegaan, gelukkig hebben ze veel ‘schatten’ nagelaten. Bijvoorbeeld een afgietsel van het hoofd van Swarte Johannes, die triomfantelijk boven een voordeur prijkt. Maar ook waterputten waar ze uit dronken en de boerderij, vlakbij de plek waar Swarte Johannes zijn laatste vrije dag doorbracht.